Pagina's

15-07-2014

GR 70 Le Chemin de Stevenson






Inleiding

De Schotse schrijver Robert Louis Stevenson (1850 - 1894) ondernam in 1878 een voettocht van Le Monastier-sur-Gazeille naar Saint-Jean-du-Gard, samen met een ezel (Modestine) die zijn bagage droeg. Hij maakte deze reis ondermeer om een ongelukkige liefde te vergeten, maar als protestant was hij ook geïntrigeerd door de Cévennes, de streek waar zich in 1702-1704 “la guerre des Camisards” afspeelde, de verzetsstrijd van de protestanten tegen de katholieke onderdrukking. Hij hield een dagboek bij en bewerkte dit later tot een novelle “Travels with a donkey in the Cevennes”.

Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van deze tocht is de belangstelling ervoor toegenomen en later is het traject beschreven en bewegwijzerd als GR 70. Deze route vertrekt echter in Le Puy-en-Velay (dus voor Le Monastier) en loopt ook verder tot Alès; het stuk tussen Saint-Jean-du-Gard en Alès heeft Stevenson per koets afgelegd.

Ik heb voor deze tocht gekozen, hoofdzakelijk omwille van de prachtige landschappen, maar ik was natuurlijk ook bijkomend geïnteresseerd door het verhaal van Stevenson. Het boek van Stevenson is een aanrader voor wie van reisverhalen houdt. Ik las het in de Nederlandse vertaling “Reis met een ezel” (Uitgeverij Oorsprong, Deventer). In mijn verslag heb ik enkele citaten verwerkt.

Na verschillende tochten op mijn eentje heb ik deze keer gestapt samen met Robert, een Oostenrijkse man die ik op een vorige tocht heb leren kennen. We hebben tevoren afgesproken dat we elk op ons eigen tempo zouden stappen, een niet onbelangrijk aspect van een dergelijke tocht; uiteindelijk zijn we wel het grootste deel van de tijd samengebleven, zowel pratend als zwijgend…


Dinsdag 28 mei 2014

De TGV brengt me van Brussel (10.31 u) naar Lyon (14.00 u). Daar stap ik om 14.54 u op de trein naar Firminy waar ik aankom om 16.04 u. Om 16.47 u vertrekt daar een bus die omstreeks 18.30 u aankomt in Le Puy-en-Velay. De busrit is nodig omdat er belangrijke werken zijn op de spoorlijn tussen Firminy en Le Puy en geeft ook al een eerste indruk van de streek van de Haute-Loire: behoorlijk heuvelend landschap, met kleine dorpjes en gehuchten. Bij het wachten naar de bus spreek ik met een Nederlandse vrouw die een stuk van de Via Podiensis (bedevaartsroute naar Santiago de Compostela) wil afleggen. Op de bus zit ik naast een man uit Toulon die een stuk van de Stevensonroute op het oog heeft. De eerste trekkerscontacten zijn een feit.

In Le Puy heb ik afgesproken met Robert die gisteren reeds is aangekomen in Hôtel des Capucins waar ook verschillende trekkers overnachten. Het is een leuk weerzien, we zitten snel op dezelfde golflengte: we zijn klaar voor de tocht!


Le Puy-en-Velay


Woensdag 29 mei: Le Puy-en-Velay – Le Monastier-sur-Gazeille: 19 km

Na een rustige nacht staan we op rond 7.30 u; voor de eerste nacht hebben we geen wekker laten afgaan. We genieten van het ontbijtbuffet en vertrekken rond 9.30 u, alles kalmpjes aan dus. Bij het ontbijt hebben we van andere wandelaars (die de Chemin de Régordane zullen stappen) vernomen dat het misschien niet steeds eenvoudig zal zijn om overnachtingsplaatsen te vinden gezien het verlengd weekend (donderdag is Hemelvaart); onze overnachtingen voor vanavond en voor morgen zijn gereserveerd, verder zien we wel.

Het weer is mooi: af en toe wolken, af en toe zon. Bij het verlaten van de stad wacht ons meteen een stevige klim: van 625 m tot uiteindelijk 850 m. Daarna dalen we terug naar 633 m in de vallei van de Loire (Coubon) en daar nemen we een verkwikkende pauze op een terrasje. Uiteraard gaat het daarna terug bergop tot 830 m (l’Holme), vooral langs een rustige asfaltweg. We kunnen ruimschoots genieten van de weidse uitzichten (weiden, bossen, heuvels die overblijfselen zijn van vulkanische uitbarstingen duizenden jaren geleden…). Het weer blijft zonnig.


Le Puy-en-Velay



We wandelen aan hetzelfde tempo, babbelen wat, stappen soms met enkele tientallen meter afstand. Het is prettig om gezelschap te hebben dat niet aanvoelt als verplichting.

Na een traject door een beboste omgeving voert de bewegwijzering ons in Herm langs een smal, sterk stijgend pad, wat niet overeenkomt met de beschrijving in de topogids, maar dat wel goed te volgen is op de kaart: via Mont (ongeveer 1000 m) maken we een lus met mooi uitzicht over de omgeving, om dan terug te dalen naar Le Monastier waar we aankomen rond 16.30 u. 


Zicht op Le Monastier-sur-Gazeille

Navraag in het Office du Tourisme leert ons dat de gîte communal zich ongeveer 1 km verder bevindt, aan het andere uiteinde van het dorp. Er is een imposante kerk die bij de vroegere, al even imposante abdij hoort. Het is vrij stil in het dorp; in de hoofdstraat staan veel huizen en vroegere winkels te koop; het geheel geeft een wat deprimerende indruk. 




We passeren het borstbeeld van Stevenson die hier in 1878 zijn tocht begon.

Hij schrijft:
“In een kleine plaats die Le Monastier heet, in een aangename hooglandvallei, vierentwintig kilometer van Le Puy, heb ik ongeveer een maand heel prettig doorgebracht. Monastier staat bekend om zijn productie van kant, dronkenschap, de vrijmoedige taal en de ongeëvenaarde politieke tweedracht.” 






Gîte met verschillende functies

Na een pintje op het terras van hotel-restaurant Le Provence (waar we ons ook moeten inschrijven voor de nabijgelegen gîte) installeren we ons in de gîte communal: de vroegere gendarmerie, momenteel eenvoudig maar proper ingericht. We blijken met 3 personen een kamer van 4 te delen; onze kamergenoot is de man die ik op de bus naar Le Puy heb ontmoet. Diverse pogingen om logement te reserveren voor de komende dagen blijven zonder resultaat: het wordt nog spannend! We gaan eten in Le Provence, klaarblijkelijk het enige restaurant in het centrum.  

Prijs overnachting in gîte: 13,50 euro
Dîner en ontbijt in Le Provence: 25 euro




Donderdag 29 mei: Le Monastier-sur-Gazeille – Landos: 22 km

We nemen het ontbijt (uitgebreid buffet) in Le Provence en vertrekken rond 8.30 u.

Het weer is opnieuw mooi: afwisselend zon en een beetje wolken. We dalen af in de vallei van de Gazeille… om dan terug te klimmen langs een stenig, behoorlijk steil pad door het bos. We bereiken een plateau op ongeveer 950 m, met mooie vergezichten over weiden en velden, met steeds verblindend-gele bloeiende brem en de typische heuveltoppen van vulkanische oorsprong. 




We klimmen verder tot Saint-Martin-de-Fugères (1057 m). Naast de ingangsdeur van de kerk bemerk ik een eerste afbeelding van “la bête du Gévaudan”, de legendarische weerwolf die hier in de streek erg zou huisgehouden hebben op het einde van de 18e eeuw…

La bête du Gévaudan

We wandelen regelmatig in het gezelschap van een groep van een tiental personen, Franse 60-plussers en een aantal individuele wandelaars van nagenoeg dezelfde leeftijd. Een paar kilometer voorbij Saint-Martin begint een steile afdaling in de vallei van de Loire, naar Goudet (785 m). We hebben een mooi zicht op de indrukwekkende basaltrotsen op de tegenoverliggende oever van de Loire en op het kasteel van Beaufort.

Stevenson schrijft:
“In deze aangename stemming kwam ik de heuvel af waar zich Goudet aan het groene eind van een vallei bevindt, met Château Beaufort ertegenover op een rotsige steile helling en de stroom, helder als kristal, ligt er in een diepe poel tussenin. Boven en beneden kun je hem over de stenen horen rimpelen. Het is zo een lieflijk klein riviertje dat het absurd lijkt om het de Loire te noemen. Goudet is aan alle kanten ingesloten door bergen; rotsige voetpaden, hoogstens geschikt voor ezels, verbinden het met de Franse buitenwereld en de mannen en vrouwen drinken en vloeken in hun groene uithoek of kijken in de winter vanaf hun drempel op naar de met sneeuw bedekte pieken.” 

Vallei van de Loire

Loire en kasteel van Beaufort
Kasteel van Beaufort

Na de afdaling, vlakbij de brug, veroorloven we ons een drankje in de bar van het hotel; verder valt er in het dorpje weinig te beleven… En daarna moeten we uiteraard terug klimmen, naar Montagnac, Ussel en Bargettes (1085 m). Het dreigt even te regenen, maar eens we de jas hebben aangetrokken houdt het op: het signaal volstaat. In de beklimming naar Montagnac worden we ingehaald door een groepje cross-moto’s: veel lawaai en stof. We moeten nu eenmaal het gebruik van de paden delen, maar voor een wandelaar is het niet plezierig.

Even na Bargettes gaan we niet door naar Le Bouchet-Saint-Nicolas, maar nemen we de GR700 (La Régordane) die rechtstreeks naar Landos gaat. Het is een kortere weg die qua landschap zeker geen verlies betekent. We blijven genieten van prachtige vergezichten, met veel weiden en stevige koeien. 





Het is al tegen 18.00 u wanneer we Landos bereiken: er zijn veel foto’s genomen en we hebben ondertussen ook de politieke situatie in België en Oostenrijk besproken, inclusief de geschiedenis van de voorbije 200 jaar; bovendien zijn we erin geslaagd een overnachtingsplaats voor zaterdagavond te reserveren. Op het marktplein van Landos zien we niet onmiddellijk een aanduiding voor La Rûche Enchantée waar we hebben gereserveerd; wanneer we navraag willen doen zien we drie bekenden (van de ontbijttafel in Le Puy) uit de bar “La Bascule” komen: blijkbaar is de gîte in hetzelfde gebouw gevestigd en logeren zij daar ook. Tijd voor een biertje en een verkwikkende douche!

Bar annex gîte

Stevenson is duidelijk aanwezig...
Het dîner wordt eveneens opgediend in het café door de volkse, vriendelijke patron. We eten: terrine de la maison, saucisse de porc, gratin dauphinois, fromage, dessert, alles overgoten met een lekker wijntje en een digestif (Verveine, specialiteit van de streek) na: stevige kost! De kamer is eenvoudig, maar ruim (2x2 stapelbedden, 2 gewone bedden, eigen douche en toilet).
Prijs demi-pension: 34 euro.

Vrijdag 30 mei: Landos – Langogne: 19 km

Na het ontbijt zijn zowel de bakker als het supermarktje open zodat we nog enkele inkopen kunnen doen alvorens te vertrekken. Ook dit dorp is niet echt levendig, maar de nodige voorzieningen zijn aanwezig; wel staan heel wat huizen te koop…

Het weer is zonnig. We wandelen over relatief vlak terrein, steeds met weidse uitzichten. Overal geeft de felgele brem een prachtige kleur aan het landschap.



In Arquejol houden we halt aan een bescheiden bar-restaurantje met de intrigerende naam “Cru-en-Elle”. Een jongeman uit Rijsel die tegelijk aankomt gist naar de ware betekenis van “j’ai cru en elle”… Robert vraagt uitleg aan de patron: ligt één of andere tragedie aan de oorsprong van deze naam? Het antwoord is een beetje geheimzinnig: dit is hier een streek vol van tragedies: la bête du Gévaudan, de godsdienstoorlogen, enz. Maar de naam verwijst vooral naar de keuken van het restaurantje: veel rauwkost, authentieke biologische producten, vegetarisch… en dat in een streek waar de vleesproductie zo prominent aanwezig is. Ik drink een lekkere kop chocolademelk, op basis van amandelmelk: heerlijk.

Ook hier is het Beest aanwezig

Na deze pauze begint opnieuw een stevige klim. We hebben uitzicht op het prachtige spoorwegviaduct. De lijn is  niet meer in gebruik, maar het spoor wordt wel gebruikt voor toeristische fietskarretjes: een leuk alternatief. Ik blijk andermaal sneller te klimmen dan Robert en ik stel voor om op mijn eigen tempo door te stappen. Afspraak: ik wacht op hem in Pradelles en wanneer ik daar wil vertrekken zal ik een sms sturen.

Viaduct van Arquejol
Het pad stijgt langzaam van 1007 m (Arquejol) naar 1260 m (even voor Pradelles). Dit levert voortdurend prachtige vergezichten op, tot en met het meer van Naussac, nabij Langogne. Stevenson schrijft hierover:

“Want ik stond nu aan de grens van Velay en alles wat ik waarnam lag in een ander district – het wilde Gévaudan, bergachtig en braakliggend en onlangs ontbost uit doodsangst voor de wolven. (…) Want dit was het land van het immer gedenkwaardige Beest, de Napoleon Bonaparte onder de wolven. Wat een reputatie genoot hij! Hij heeft tien maanden huisgehouden in Gévaudan en Vivarais; hij vrat vrouwen en kinderen op en ‘herderinnen die geroemd werden om hun schoonheid’, hij zat gewapende ruiters achterna… “ 



Uitzicht op meer van Naussac
Ik houd een korte eetpauze in het bos en vat dan de afdaling aan (tot ongeveer 1100 m). Het stadje Pradelles blijkt historisch interessant: smalle straatjes, goed bewaarde poorten in de stadsmuur: de versterking speelde een belangrijke rol tijdens de godsdienstoorlogen.

Pradelles



De godsdienstoorlog is nog aanwezig...





Net wanneer ik een sms wil sturen aan Robert rinkelt mijn telefoon: hij is aangekomen op het marktplein. Ik wacht dus even en een kwartiertje later vertrekken we samen richting Langogne. Dit geeft ons de gelegenheid om nog even verder de politieke en sociaal-economische situatie van West-Europa te bespreken.

Op weg naar Langogne
Langogne is een levendig stadje, duidelijk met een zeker sociaal-economisch belang in de regio. We vinden vrij gemakkelijk onze “Modest-Inn” in de hoofdstraat. Het gaat om een oud huis met mooi gerenoveerde en thematisch gedecoreerde kamers. Robert stelt vast dat de bedden in onze kamer relatief kort zijn (1,90 m) en een verticaal paneel hebben aan het voeteneinde; met zijn gestalte van ruim 1,90 m geeft dit problemen, dus vraagt hij of er geen andere bedden zijn. Modestine (zoals we de patronne zijn gaan noemen) is zo vriendelijk een koppel te vragen of ze nog van kamer willen wisselen: OK, goed nieuws voor Robert! En zo belanden we in de kamer met Middellandse-Zeedecoratie: schilderijtjes van Cadaques e.d., lichtblauwe tinten op meubels en muren.

Le Modest'Inn
Na een lekkere douche en een klerenwasje gaan we nog een pintje drinken op een terras naast de mooie markthal. En nadien volgt een lekker avondmaal met een tiental gasten in de “Modest-Inn”.


Prijs halfpension: 45 euro (handdoeken en lakens inbegrepen)

Zaterdag 31 mei: Langogne – Chaudeyrac (buiten GR): 16 km

We verlaten het stadje via de Pont Vieux over de Langouyrou, een zijriviertje van de Allier en even later wandelen we op een plateau, met brede uitzichten over de wijde omgeving: glooiende weiden vol bloeiende bloemen en in de verte donkere bossen.

Pont Vieux



In  het dorpje Saint-Flour-de-Mercoire staat een beeld van Sint-Rochus, afgebeeld als Sint-Jacobspelgrim, zoals ik hem wel meer heb ontmoet op de Franse bedevaartswegen naar Compostela.

Sint-Rochus
Na het dorp stappen we een heel eind door een prachtig bos, het Forêt de Saint-Four de Mercoire; met de warme middagzon is het hier heerlijk wandelen in de schaduw. We nemen een uitgebreide pauze aan een picknickplaats midden in het bos, met zicht op de “sapin Stevenson”: een dennenboom van ongeveer 130 jaar oud, dus wellicht ontkiemd in de periode dat Stevenson hier passeerde… 

"Sapin Stevenson"
In deze omgeving is Stevenson, nog op pad na zonsondergang, hopeloos verdwaald. De wantrouwige lokale bevolking was bovendien niet erg geneigd om hem te helpen of onderdak te verlenen. Hij banjerde rond tussen Fouzilhic en Fouzilhac… Ten einde raad besloot hij om de nacht in openlucht door te brengen. 

Hij schrijft hierover:
“Ik opende een blikje Bolognese worst en brak een chocoladecakeje aan en dat was alles wat ik te eten had. Het klinkt misschien onsmakelijk, maar ik at ze samen op, hapje na hapje, bij wijze van brood en vlees. Het enige wat ik had om deze walgelijke combinatie weg te spoelen was pure cognac: op zichzelf al een walgelijk drankje. Maar ik was niet helemaal mezelf en hongerig; ik at goed en rookte een van mijn lekkerste sigaretten ooit.” 




Onze tocht gaat verder door het bos en tussen glooiende weiden en heuvels. Wij hebben meer geluk dan Stevenson, want voor vanavond hebben we gereserveerd in Hôtel de France in Chaudeyrac aangezien de overnachtingsplaatsen in Cheylard-l’Evêque en Fouzilhac volzet waren. Dit ligt een paar kilometer buiten het GR-pad, maar er is een duidelijke bewegwijzering. 




We komen aan rond 16.00 u, tegelijkertijd met het groepje Fransen dat we reeds ontmoet hebben. Voor de douche drinken we alvast een ambachtelijk biertje uit de streek. Daarna besteden we nog enige tijd aan de planning van onze volgende etappes en de reservatie van enkele overnachtingsplaatsen.

Chaudeyrac
Het hotel behoort tot de Logis-groep en dat belooft dus een degelijke maaltijd. En zo geschiedt… Op het einde van ons gezellig dîner krijgen we nog een blijkbaar prangende vraag vanuit het groepje Fransen: wat is ons beroep eigenlijk? Er was gegokt dat we misschien wel priesters waren… Op onze wedervraag krijgen we te horen dat zich in het groepje ondermeer een wetenschappelijk onderzoeker in de fysica, een ambtenaar, een psychoanaliste en een directrice van een crèche bevinden. Na deze ophelderingen gaan we slapen. 

Prijs halfpension: 58 euro


Zondag 1 juni: Cheylard-l’Evêque – Notre-Dame-des-Neiges: 22 km

Nadat we hebben genoten van het uitgebreid ontbijtbuffet kunnen we gebruik maken van het minibusje dat de wandelaars (gratis) terug naar het Stevensonpad brengt, meer bepaald naar Cheylard-l’Evêque. Een kwartiertje later starten we ons dagtraject onder een stralende zon.

Cheylard-l'Evêque

Cheylard-l'Evêque



Vanuit het stille dorpje in het dal - zodanig gebouwd dat de zon de hele dag op de huizen schijnt – komen we snel in het bos terecht: la Forêt du Mercour. We klimmen en dalen zachtjes, wandelen over een aangenaam breed pad, steeds tussen 1100 en 1200 meter. We passeren een mooi meertje en dalen tenslotte af naar Luc (950 m). Net voor het dorp komen we aan de ruïnes van het kasteel waar heel wat wandelaars de picknick nemen op het gazon, dus wij ook.




Lac de Louradou


Château de Luc

Château de Luc



Even voorbij Luc steken we de Allier over en komen we meteen van het departement Lozère in de Auvergne. De weg is nu even minder aangenaam: 4 km over een asfaltweg in de volle zon, lichtjes klimmend. We zijn blij wanneer we in Rogleton aankomen en even kunnen rusten. Op dat ogenblik moeten we beslissen langs welke weg we naar Notre-Dame-des-Neiges zullen gaan: via La Bastide (6 km), via de Petite Randonnée (PR – ongeveer dezelfde afstand) of via de niet bewegwijzerde route (8 km). 



We kiezen voor de langste route en vertrekken om 14.30 u. Het pad is goed te volgen op de kaart in de topogids, loopt de hele tijd door het bos en stijgt langzaam. Het weer is prachtig, de stilte in het bos wordt enkel verstoord door het piepend geluid van enkele riemen van mijn rugzak… Blijkbaar is er toch een bewegwijzering: diverse bordjes leiden ons feilloos in de goede richting, uiteindelijk zelfs via een iets kortere weg (ongeveer 7 km).



Om 17.00 u komen we aan. De abdij en het gastgebouw zijn duidelijk gescheiden. In deze abdij heeft Charles de Foucauld verbleven en hij werd er in 1901 tot priester gewijd. In het winkeltje kan men – naast de werken van Foucauld – ook Belgische trappistenbieren en andere kloosterproducten kopen. In afwachting van de opening van het onthaal drinken we dus een heerlijke Orval.



De tweepersoonskamers zijn eenvoudig ingericht, er zijn toiletten en douches op de gang. Slaapzak en handdoeken moet men zelf meebrengen. Stevenson verbleef tijdens zijn tocht eveneens in deze abdij. Hij was er onder de indruk van het leven van de monniken. Hij gebruikte het avondmaal samen met een priester die hier op retraite was en een oud-militair die besloten had als novice in het klooster in te treden; zij probeerden hem – een protestantse ketter – te bekeren… Wij treffen een gemengd gezelschap, dus niet enkel wandelaars, in een ongedwongen sfeer. De gesprekken zijn gelukkig minder zwaar dan hetgeen Stevenson beschrijft.


Notre-Dame-des-Neiges


Gastenverblijf
Na het dîner kan ik mijn dagboek nog wat bijwerken onder het genot van een glaasje wijn.

Prijs halfpension: donativo (vrije bijdrage); dit was blijkbaar ook zo ten tijde van Stevenson:
Toevallige bezoekers als ik mochten geven wat zij wilden als een vrijwillige offergave, maar er werd niets verlangd.” 



Maandag 2 juni: Notre-Dame-des-Neiges – Mirandol: 16 km

Na het ontbijt vertrekken we rond 9.00 u. Er is bewolking, maar vrij snel klaart het op. We stappen langs een rustig asfaltweggetje met prachtige vergezichten zoals gewoonlijk: overal felgele brem in de weiden. De weg daalt langzaam naar La Bastide waar we aankomen voor 11.00 u. Vandaag hebben we geen zware etappe voor de boeg, dus nemen we de tijd voor een stevige koffie (bij het ontbijt was er oploskoffie…) en zelfs om een postkaartje te schrijven. Inkopen doen lukt echter niet: behalve een bakker en een magasin de presse is alles (en dat is al niet zoveel) gesloten. Er is ook geen bankautomaat, hiervoor moeten we wachten tot in Le Bleymard (waar we morgen passeren).



Een geschikte plek voor een lekkere koffie...

... en om een postkaartje te schrijven

We kunnen de opgedane krachten meteen gebruiken voor een stevige klim van 1024 m naar 1300 m (La Mourade). Het uitzicht over de wijde omgeving is andermaal prachtig. Het brede pad stijgt regelmatig, maar niet erg steil. Op La Mourade nemen we de tijd voor een hapje en een drankje aan de picknicktafel, hoewel de wind flink rond de col waait. Daarna wandelen we grotendeels door het bos, zonder veel klimmen of dalen. We nemen nog een pauze nabij de Rocher du Réchaubo: een rots die een 15-tal meter uitsteekt boven de grond, mooi omringd door bloeiende brem, een idyllische plek. 



La Mourade
  
Rocher du Réchaubo

Dan dalen we langzaam af in het dal van de Allier, tot Chabalier. Vandaar stappen we parallel aan de spoorweg en de baan die we tenslotte volgen tot Chasseradès. Hier krijgen we stilaan meer zicht op de spoorweg die in een sleuf in het landschap is ingegraven en overdekt wordt door een houten constructie als bescherming tegen de sneeuw in de winter. Even voorbij het dorp maakt de spoorlijn een bocht over een indrukwekkend viaduct en verdwijnt dan in een tunnel aan de overkant van de vallei. Stevenson overnachtte in Chasseradès – dit wordt ons nog bevestigd door een vrouw in het dorp. Blijkbaar was de aanleg van de spoorlijn toen in voorbereiding. Hij schrijft hierover:

“Die avond bestond het gezelschap in de keuken van de herberg volledig uit mannen die waren aangesteld om de omgeving op te meten voor één van de geplande spoorwegen. Ze waren intelligent en onderhoudend en we beslisten over de toekomst van Frankrijk onder het genot van warme wijn, tot de wijzers van de klok ons naar bed joegen. Er waren vier bedden in het kleine bovenkamertje en we waren met zijn zessen. Maar ik had een bed voor mij alleen en haalde ze over om het raam open te laten.” 

Viaduct van Mirandol
Wij dalen af langs een steil weggetje naar het gehucht Mirandol waar onze gîte aan de voet van de steunpijlers van het viaduct ligt. Van hieruit is de impact van een dergelijk indrukwekkend bouwwerk op de onmiddellijke omgeving wel zeer duidelijk… Blijkbaar zijn er indertijd verschillende trajecten voor de spoorlijn bestudeerd, waarbij ook een tunnel van meer dan 2 km in overweging werd genomen, maar uiteindelijk kwam er toch een viaduct. Waar hebben we deze discussie nog gehoord?

Viaduct... vanuit het dorp bekeken

Gedenkteken voor arbeiders verongelukt bij de bouw van het viaduct


Ook ezels zijn welkom in de gîte
Wij hebben meer geluk dan Stevenson en slapen met 4 personen in een 6-persoonskamer. Er is een keuken, maar we hebben voor halfpension gekozen: om 19.30 u worden we met een minibusje naar het restaurant “La Source” (tevens hotel) in Chasseradès gebracht. De uitbater is de zoon van de eigenaar van de gîte: blijkbaar succesvolle samenwerkingsformule, want vanavond zijn we met 9 personen die hiervoor hebben gekozen. We horen ook dat het reeds in april niet meer mogelijk was om te reserveren in het hotel. De Stevensonroute kent duidelijk meer en meer succes: “c’est une explosion”. Wijzelf ondervinden trouwens ook de hele tijd dat het niet eenvoudig is om steeds een slaapplaats te vinden; we proberen minstens twee dagen op voorhand te plannen en te reserveren. Uiteraard speelt ook de periode een rol: vorige donderdag was het Hemelvaart en dus een verlengd weekend… Overigens zijn de meeste randonneurs 60-plussers, soms in groep, een aantal koppels en een paar enkelingen. Voor het avondmaal zitten Robert en ik samen aan tafel met Francoise uit Parijs en Serge uit Toulon. En ook wij bespreken minstens de toekomst van Frankrijk en omliggende…

’s Nachts blijkt Serge behoorlijk te snurken hetgeen een kamergenoot zodanig stoort dat hij met zijn matras verhuist naar de eetkamer beneden. Mij hindert het niet om terug in te slapen; ik was wellicht wakker geworden van het gefoeter van de andere…

Dinsdag 2 juni: Mirandol – Station du Mont Lozère: 22 km

Het ontbijt is vrij beperkt (naar Franse gewoonte): brood, confituur en koffie. Ik heb gisteravond nog wat voorraad ingeslagen bij een “commerce ambulatoire” die net langskwam en zo heb ik ook yoghurt. We vertrekken rond 8.30 u met een meer dan  behoorlijke trip voor de boeg, ondermeer omwille van de hoogteverschillen.

We starten met een beklimming vanaf ongeveer 1100 m naar een col op 1413 m. In het begin hebben we een mooi uitzicht over het viaduct en de wijde omgeving met weiden en bossen, met steeds de bloeiende brem in overvloed. Daarna volgen we een breed pad door het bos, dalen af en toe om dan uiteraard terug te klimmen (descendre pour mieux remonter…). Robert herkent en fotografeert verschillende wilde orchideeën. Ook de verschillende groentinten van het bos, afgewisseld met het felle geel van de brem zijn overweldigend mooi. 





We passeren een vervallen gehucht (Serreméjan). De overblijvende muren maken nog steeds indruk door hun bouwtechniek: opgebouwd in “pierre sèche”, dat wil zeggen zonder mortel. Aan het kruispunt met een berijdbare weg ontmoeten we de campingcar die fungeert als bagage- en bevoorradingswagen van een groep Fransen die we reeds verschillende dagen hebben ontmoet. Ze nemen een uitgebreide picknick, wij beperken ons tot fruit, graanrepen en veel water.

Serreméjean




We komen langs de bronnen van de Lot en volgen het beginnende riviertje in een idyllisch kader. Rond 14.00 u bereiken we Les Alpiers; de staptijd vanuit Mirandol is volgens de topogids 4.30 u; wij hebben er 5.30 u over gedaan, rustpauzes inbegrepen: we voelen ons in goede vorm en zijn tevreden over onze prestatie totnogtoe. 

De Lot als beginner
Daarna dalen we af langs een vrij steil, stenig pad naar Le Bleymard, een iets groter dorp waar we eindelijk nog een paar inkopen kunnen doen en geld afhalen (eerste punt sinds Langogne). We drinken iets op een terras en doen meteen enkele pogingen om telefonisch logies te reserveren in Florac voor overmorgen: eindelijk met succes. De groep Fransen is ook neergestreken op het terras en komt stilaan in aperitiefstemming, want zij logeren hier.


Afdaling naar Le Bleymard
Aperitiefstemming...

Om 16.00 u vertrekken we voor de laatste loodjes: 5 km naar het wintersportstation van Mont-Lozère, met een klim van 1069 m naar 1421 m. We spreken af dat ik aan mijn tempo zal klimmen en Robert alvast zal opwachten aan col Santel op 1200 m. Ik arriveer er na 25 minuten, Robert 5 minuten later. We hebben blijkbaar nog goede benen! Daarna stap ik verder, steeds langs een breed pad door het bos en ik bereik om 17.15 u het wintersportstation. Vanaf hier is er minder bebossing en ontvouwt zich geleidelijk het weidse landschap in alle richtingen. Op het terras van Le Refuge geniet ik van een lekker ambachtelijk biertje (Aubrac) en een kwartiertje later arriveert ook Robert.

Op weg naar Mont-Lozère
De douche doet deugd. Daarna slagen we erin om alle logies tot en met zondagavond in Saint-Jean-du-Gard vast te leggen. We hebben de etappes lichtjes gereorganiseerd, rekening houdend met de bijkomende adressen uit de Miam-miam-dodo-gids en daardoor onze tocht tot Saint-Jean-du-Gard wel met 1 dag verlengd; uiteraard zijn de etappes op die manier ook iets minder zwaar dan oorspronkelijk voorzien.

Moe maar tevreden schuiven we om 19.30 u aan voor het avondmaal, in het gezelschap van een luidruchtige groep busreizigers, maar dit kan het genoegen niet bederven. Om 21.50 u doven we de lichten…

Woensdag 4 juni: Mont Lozère – Le Pont-de-Montvert: 13 km

We vertrekkken om 8.30 u onder een bewolkte lucht. Het pad klimt meteen richting Sommet de Finiels (1699 m). Het uitzicht is weids, maar de bewolking belet dat we écht ver kunnen zien. Het landschap is desolaat. Het pad is bewegwijzerd met eeuwenoude rechtopstaande stenen die indertijd de “drailles” (paden voor de transhumances) aanduidden. Ook Stevenson volgde deze bakens. Volgens de topogids zijn er op sommige van die stenen inscripties met het Kruis van Malta; de Ridders van Malta hadden hier in de streek bezittingen.






Even voor de laatste klim naar het hoogste punt waarschuwt een bordje dat het bij mist of sneeuw aangeraden is om het pad rechtstreeks naar Finiels te volgen en niet via de top te gaan. Wij volgen toch de GR-tekens naar de top hoewel er mistwolken opkomen; er staat ook een hevige koude wind. Boven vinden we beschutting tussen een paar muurtjes. Ook Françoise arriveert, evenals het Duitse koppel met hun ezel dat we reeds eerder hebben ontmoet. Naast de ijzige wind komt nu ook een stevige mist verder opzetten. De kaart, het kompas en de GR-tekens helpen ons om het juiste spoor te vinden; zonder deze hulpmiddelen is het inderdaad riskant om zich hier te wagen bij mistig weer. Jammer genoeg beneemt deze mist ons ook het fenomenaal uitzicht waarover Stevenson schrijft:

“De Lozère verloopt bijna precies in oost-westelijke richting en snijdt de Gévaudan in twee ongelijke delen door; zijn hoogste punt, deze Pic de Finiels waar ik op stond, stijgt ruim 1700 meter boven de zeespiegel uit en biedt met helder weer uitzicht over het hele lager gelegen Languedoc tot aan de Middellandse Zee. Ik heb met mensen gesproken die beweerden of echt geloofden dat ze op de Pic de Finiels witte schepen langs Montpellier en Sète hadden zien varen.” 











Na ongeveer een kilometer stappen over het kale plateau komen we aan de rand van het bos en een steil, stenig pad leidt ons richting Finiels. Ongeveer 200-300 m lager komen we op brede bospaden die het wandelen iets comfortabeler maken.





Finiels is een klein dorpje, waar we een bordje vinden dat ons (Robert, Françoise en ikzelf) naar een picknickplaats en camping voert: ideaal, want het is middag. De camping blijkt kleinschalig, met mooie plekjes in de natuur. We installeren ons op een muurtje. Wanneer we ongeveer klaar zijn komt de uitbaatster van de camping een babbeltje slaan. Ze nodigt ons uit om koffie te drinken in het zaaltje met keuken dat bij de camping hoort: vrij toegankelijk voor trekkers, maar wij hadden het niet gezien. Ze vertelt over de Stevensonorganisatie waarin ze actief is en zij is blij te horen dat er een Belg in het gezelschap is. Stevenson heeft namelijk ook, naast zijn tocht in de Cévennes, een tocht per kano gemaakt vanuit Antwerpen naar Frankrijk en verder door Noord-Frankrijk. Men wil ook deze reisweg promoten; in Frankrijk is men reeds een eind gevorderd, maar men is op zoek naar contacten in België om hieraan mee te werken. Ik beloof enkele adressen van organisaties die in aanmerking komen door te sturen.



Daarna laat de vrouw ons de oude watermolen zien die zich op het terrein bevindt, met de nodige uitleg. De installatie is nog min of meer intact. Op de molensteen is een inscriptie met het jaartal 1863 te zien. Als kind heeft de vrouw de molen nog in werking gezien, uitgebaat door haar vader.

Watermolen in Finiels
Na dit interessant bezoek vertrekken we terug. We zien nog enkele grafstenen in een nabijgelegen tuin: tot in de 19e eeuw mochten de protestanten niet worden begraven op het openbaar kerkhof; het recht om op privégrond te worden begraven bestaat blijkbaar nog steeds. De sporen van de godsdienstoorlogen omstreeks 1700 zijn dus nog steeds aanwezig. We zijn ook onder de indruk van de huizen en schuren, gebouwd in “pierres sèches”.

Begraafplaats in de tuin




We stappen verder langs weiden op de heuvelflanken, hoofdzakelijk dalend, naar Pont-de-Montvert. Naast imposante koeien liggen nog meer indrukwekkende granietblokken verspreid in het landschap.








Pont-de-Montvert

Even na Rieumal, bij het passeren van een hekje, glijdt Françoise uit op een steen en verzwikt ze haar enkel; deze zwelt onmiddellijk fel op, de kwetsuur is duidelijk ernstig. In het groepje dat onmiddellijk na ons arriveert is een dokter en zij vermoedt dat er een gewrichtsband gescheurd is. Nadat een eerste steunverband is aangebracht stap ik samen met Françoise terug naar Rieumal, een paar honderd meter: dankzij haar stokken lukt dit nog en ik kan haar licht rugzakje wel dragen. Vanuit Rieumal belt ze naar het Hôtel des Cévennes in Pont-de-Montvert, een drietal kilometer verder, waar ze heeft gereserveerd en een kwartiertje later komt een auto haar ophalen. Ik stap vanzelfsprekend te voet verder langs het pad, misschien toch wat voorzichtiger dan anders…

’s Avonds eten Robert, Françoise, Serge en ik samen in hotel "Les Cévennes". Voor Françoise eindigt hier de randonnée… Er is nog een dokter langsgekomen en morgen zal ze in Mende RX-foto’s laten nemen.




Hôtel Les Cévennes is een oude herberg waar Stevenson ook heeft haltgehouden om te eten. Hij was blijkbaar onder de indruk van de dienster Clarisse die hem bediende, want hij schrijft:

“Wat zal ik zeggen over Clarisse? Zij bediende de tafel met een bedaarde, meegaande nonchalance, als een gedresseerde koe, haar grote ogen vervuld van smachtend verlangen; haar gelaatstrekken, hoewel vlezig, waren van een oorspronkelijk en nauwgezet ontwerp, haar lippen krulden, haar neusvleugels verraadden een bevallige trots, over haar wangen liepen vreemde en interessante lijntjes. Het was een gezicht dat in staat is sterke emoties uit te drukken en, met enige oefening, tere gevoelsuitingen beloofde.” 

Deze passage in het boek is niet onopgemerkt gebleven want in het restaurant hangt nog steeds een foto van Clarisse, wellicht op latere leeftijd.



Le Pont-de-Montvert, gelegen aan de samenvloeiïng van de Rieumalet en de Tarn, is een zuiders aandoend stadje dat een belangrijke rol heeft gespeeld in de godsdienstoorlog en waarover Stevenson uitgebreid schrijft. Hier werd op 24 juli 1702 de katholieke geestelijke François de Langlade du Chayla vermoord. Hij leidde hier in de streek de vervolging van de protestanten – de Camisards – en hield een aantal van hen gevangen in zijn huis in Le Pont-de-Montvert; zij werden gewelddadig bevrijd door een groep onder de leiding van Pierre “Esprit” Séguier die daarna zelf werd gevangengenomen en terechtgesteld op 12 augustus 1702, eveneens in Le Pont-de-Montvert.  


Le Pont-de-Montvert





Donderdag 5 juni: Le Pont-de-Montvert – Florac: 23 km

’s Morgens is het prachtig weer: wat een verschil met gisteren op Mont-Lozère!

Na het ontbijt nemen we afscheid van Françoise. Vanuit de nauwe straatjes in het stadje klimmen we onmiddellijk van 875 m naar 1114 m langs een steil rotsachtig pad. Dat levert uiteraard weidse uitzichten over de vallei van de Tarn en enkele dorpjes waar we gisteren zijn langsgekomen. 

Au revoir, Françoise!





Na de klim gaat het terug in dalende lijn tot aan een baan en een brug over een rivier (991 m). Daar treffen we opnieuw de volgwagen van de Franse groep die hier een technisch-sanitaire stop houdt… Even later klimmen we terug langs een breed bospad naar 1292 m (Col de la Planette), soms behoorlijk steil. Op eigen tempo stappen en volhouden is de boodschap! En ondertussen voldoende drinken, natuurlijk. De col is duidelijk voor duizenden wandelaars een verpozing waard geweest, getuige daarvan de vele steenpiramides die hier te vinden zijn. 

Volgwagen van de Franse ploeg

Col de la Planette
Na de col klimmen we nog een eindje verder tot aan Signal de Bougès (1421 m). Het rechte pad in de stralende zon, grotendeels over een terrein met lage begroeiïng, oogt licht angstaanjagend, maar de klim valt best mee. Op het hoogste punt hebben zich heel wat wandelaars verzameld, ondermeer het groepje Fransen dat we ook al enkele keren hebben ontmoet: zij houden op diverse plaatsen halt om aquarellen te schilderen, dus ook hier. Het uitzicht rondom (360°) is fenomenaal bij dit prachtig weer. Iemand toont ons de – weliswaar wazige – top van de Plomb du Cantal, ruim 100 km ver.


Signal de Bougès



Uitzicht vanop Signal de Bougès
Na een uitgebreide picknick- en fotopauze vatten we de lange afdaling aan: in totaal 875 m tot Florac. Aanvankelijk gaat het langs een stenig pad door het bos, vanaf Col du Sapet langs een brede weg. We hebben besloten om niet de omweg via Bédouès (GR 70) te nemen, maar een stukje GR 68 te volgen die langs een kortere weg afdaalt naar Florac. Later hoor ik dat de “officiële” Stevensonroute (GR 70) via Bédouès zou lopen omdat de dochter van de burgemeester daar een hotel heeft… Maar alvorens echt af te dalen moeten we toch nog even klimmen. De ultieme afdaling gaat wel vrij steil van 900 m naar 546 m: op het einde van de dag is dit ook geen sinecure!


Zicht op Florac
De voorbije dagen maakte ik mij zorgen over mijn rechterschoen waarvan de zool lichtjes loskomt. Kan ik hiermee het einde van de tocht halen? Bij het binnenlopen van Florac vind ik een winkel met allerlei doe-het-zelf-artikelen: de ideale gelegenheid om een rol stevige plakband te kopen; misschien kan ik hiermee een voorlopige herstelling uitvoeren…
We hebben een kamer gereserveerd in Hôtel des Gorges du Tarn, bij gebrek aan een eenvoudiger alternatief waar nog plaats was. We maken dankbaar gebruik van de comfortabele badkamer en gaan dan op zoek naar een hapje en een drankje (in omgekeerde volgorde). Onderweg ontmoeten we Françoise; zij is ondertussen naar de kliniek geweest en wandelt wat rond met haar wandelstokken en een stevig steunverband rond de enkel. We eten op een aangenaam terras, sluiten af met een coupe Cévenole (ijs met kastanjecrème) en een digestif van Verveine. De luxueuze bedden garanderen een goede nachtrust.

Florac – Le Cauvel (buiten GR): 21 km

Het ontbijt is steviger dan gewoonlijk. In tegenstelling tot de meeste gîtes en chambres-d’hôtes krijgen we hier ondermeer charcuterie, kaas, eitjes, yoghurt, brood, confituur en croissants: een goede start voor een randonneur!

Aangezien Florac aan de samenvloeiïng van twee rivieren (Tarn en Mimente) ligt moet er onmiddellijk geklommen worden. Langs aangename paden door de bossen met veel oude en jongere kastanjebomen stappen we min of meer parallel aan de rivier Mimente. We zijn onder de indruk van de oude kastanjebomen die toch telkens weer uitschieten en verder groeien.



Ook dat zie je langs het pad

Kastanjebos
Ik merk dat de toestand van mijn schoenen er niet op verbetert: ook de linkerschoen vertoont een begin van loskomende zool en bij de rechterschoen is de naad reeds verder los… Ik houd dus een technische stop en plak de zolen vast met kleefband, zo goed en zo kwaad als mogelijk. Ondertussen passeert de groep aquarellisten die mij veel succes toewensen, al dan niet met sporen van twijfel op het gezicht. 

Technische stop...
We stappen verder naar Saint-Julien-d’Arpaon waar we de baan kruisen. Ik merk dat de herstelling van mijn schoenen niet echt duurzaam is en vrees het ergste voor de komende dagen. Ik besluit terug te keren naar Florac, per autostop, om daar zo mogelijk nieuwe schoenen te kopen; uiteindelijk zijn mijn huidige schoenen reeds vrij ver versleten en bovendien ligt een goede herstelling hier niet voor de hand. Via een telefoontje naar het hotel krijg ik het adres van een gespecialiseerde winkel in Florac. Ik spreek af met Robert dat hij verder stapt, dat ik hem op de hoogte houd van de evolutie van mijn expeditie en dat we mekaar in elk geval terugzien in het Château de Cauvel waar we vanavond hebben gereserveerd.  Dankzij een bereidwillige chauffeur sta ik om 13.00 u voor de winkel “Tuffs” in het centrum van Florac; deze is uiteraard gesloten en opent pas om 14.15 u. “Noodgedwongen” eet ik een salade op het terras tegenover de winkel. Een uur later kan ik schoenen passen en gelukkig is het geschikte type in de juiste maat voorradig. Na een babbel met de winkelier over de GR-paden verlaat ik de winkel, terug goed gelaarsd en gespoord. Mijn oude schoenen neem ik voor alle veiligheid mee hoewel de ervaring me reeds heeft geleerd dat de hedendaagse schoenen van een dusdanige kwaliteit zijn dat het niet nodig is ze enige tijd “in te lopen”. De eerste kilometer stappen tot aan de route départementale bevestigt alvast deze stelling. Na ongeveer 20 minuten wordt ik opgepikt door een vriendelijke automobilist die me op mijn vraag meeneemt tot Saint-Julien-d’Arpaon. 

Robert is ondertussen aangekomen in Cassagnas (7 km verder) waar de route départementale ook passeert, maar ik wil de volledige tocht te voet afleggen. Om 15.45 u begin ik te stappen langs de bedding van de vroegere spoorweg, nu een mooi breed pad langs de rivier, over enkele bruggen en door drie (korte) tunnels. We hebben afgesproken dat Robert ondertussen ook verder stapt. Ik voorzie een late aankomst in onze overnachtingsplaats, maar we kunnen steeds telefonisch verwittigen, dus dit vormt geen probleem.

Door tunnels...
... en over bruggen
Na een stevige mars van 1.45 u kom ik aan bij het vroegere station van Cassagnas waar nu een gîte, restaurant en camping zijn gevestigd, toepasselijk “Espace Stevenson” genoemd. Ik tref er Serge aan, alsook het groepje aquarellisten. Iedereen informeert naar de toestand van mijn schoenen en voeten, want de hele geschiedenis is me al een paar uur voorafgegaan… Na een stevige cola (suiker!) hervat ik mijn mars. Enigszins tegen mijn verwachtingen in stijgt het pad nog flink (van 693 m naar 890 m). Het is niet steeds eenvoudig om de hoogteverschillen correct af te lezen op een kaart van 1/50000 in de topogids… Maar de omgeving is prachtig: oneindige, dichte bossen, rustgevende stilte… We bevinden ons hier ook op de waterscheiding tussen het Atlantisch en het Middellandse Zee-stroomgebied: de noordelijke Lot en Tarn stromen richting Atlantische Oceaan, de zuidelijke Gardon stroomt naar de Middellandse Zee.

Even na 19.00 u bereik ik Plan de Fontmort waar een monument staat ter nagedachtenis van de slachtoffers van de godsdienstoorlog in de 18e eeuw. Een telefoontje naar Robert leert me dat hij net aankomt bij Château de Cauvel; ongeveer 20 minuten later ben ik er ook. Het château is eerder een “mas”, een grote boerderij, mooi gelegen tegen de helling van een vallei, met prachtig uitzicht, ondermeer op de ruïnes van een “echt” kasteel.  

Château de Cauvel
We eten in het gezelschap van een Australisch koppel waarvan de vrouw stukjes GR wandelt, terwijl de man fungeert als chauffeur. Het onderwerp van het tafelgesprek is hoofdzakelijk reizen. Zoals steeds komen de ervaringen en belevenissen langs de verschillende Sint-Jacobswegen ter sprake. De Australische vrouw is in feite van Catalaanse afkomst en heeft familie in Antwerpen, de man komt uit Frans-Guyana: de wereld is klein!

De chambre-d’hôtes in het kasteel wordt uitgebaat door een oudere dame, haar twee zoons en een schoondochter. Het jonge koppel verzorgt het avondmaal, de andere zoon is blijkbaar verantwoordelijk voor het ontbijt. In een volgende chambre-d’hôtes horen we iets meer over de familie. De ouders zijn strikt protestants. De vader is burgemeester van het dorp en is een bekende en gewaardeerde figuur in de regio. Maar toch leeft de familie eerder geïsoleerd, in zekere zin. De protestantse gemeenschap is in deze streek nog steeds nadrukkelijk aanwezig, maar vrij gesloten.

Door een misverstand bij het reserveren hebben Robert en ik elk een eigen kamer (we wilden enkel afzonderlijke bedden), elk met een tweepersoonsbed. De kamers zijn zeer ruim en ingericht in de oude kasteelstijl, met authentieke meubels. Robert stelt zich vragen over alle mogelijke beestjes die zich kunnen schuilhouden in het wandtextiel en tussen de spleten van de oude plankenvloer, maar dit verhindert mij helemaal niet om te genieten van een zalige nachtrust. 





Zaterdag 7 juni: Le Cauvel – Saint-Etienne-Vallée-Française: 16 km

We ontbijten onder een aangenaam ochtendzonnetje op het terras met weids uitzicht over de omgeving.



Vanaf het château kunnen we via een bewegwijzerd paadje terug de GR bereiken. Hiervoor is echter een behoorlijke klim nodig door een prachtig kastanjebos. Het oogsten van kastanjes was hier vroeger een winstgevende bezigheid, maar momenteel worden de bossen hiervoor te weinig onderhouden. Stevenson schrijft over dit traject dat hij evenwel in de late namiddag aflegde:

“De weg lag onder de kastanjebomen, en hoewel ik beneden in de vallei één of twee gehuchten en vele eenzame huizen van de kastanjeboeren zag liggen, was het die hele middag een eenzame mars; en de avond begon vroeg te vallen onder de bomen. Maar ik hoorde niet ver van mij een vrouwenstem die een droevige, eindeloze, oude ballade zong. Hij leek over de liefde te gaan en een bel amoureux…” 

Misschien kwam de stem wel van het château waar wij deze morgen vertrokken zijn…

We bereiken Col de la Pierre Plantée waar een menhir staat, zoals trouwens op meerdere plaatsen hier in de streek. We ontmoeten Serge terug die in Castagnas heeft gelogeerd en voor vanavond heeft gereserveerd in dezelfde chambre-d’hôtes als wij. We wandelen samen verder en vooral Robert en Serge voeren een uitgebreide discussie over de actuele sociaal-economische situatie in de wereld. Robert is pessimistisch over de toekomst omwille van de totale macht van het grootkapitaal, Serge is eerder optimistisch, ondermeer gezien de mogelijkheden van de politiek, bijvoorbeeld op Europees niveau. Naar mijn mening gevraagd antwoord ik met een citaat: “Optimism is a moral duty.”

Col de la Pierre Plantée





Ondertussen blijven we hoofdzakelijk in het bos wandelen en dalen we af naar Saint-Germain-de-Calberte. Op de hellingen boven het dorp liggen wellicht eeuwenoude terrassen: het werk van mensen die het landschap hier hebben vorm gegeven. In het dorp staat een beeld van de Iraanse beeldhouwer Shirine Afrouz die hier heeft gewoond. Hij was onder de indruk van de noeste inspanningen van de bewoners van deze streek om hier te overleven, ondermeer door het aanleggen van dergelijke terrassen.

Saint-Germain-de-Calberte

Beeldhouwwerk van Shirine Afrouz

Bij de ingang van het dorp staat tevens een bordje waaruit blijkt dat de protestantse en de katholieke godsdienst hier allebei duidelijk aanwezig zijn.



Rond 16.00 u bereiken we Le Mas Stevenson waar we hebben gereserveerd, een tweetal kilometer voor het dorp van Saint-Etienne-la-Vallée-Française. Het blijkt te gaan om een mooie authentieke hoeve (19e eeuw) die smaakvol verbouwd en ingericht is. We worden ontvangen met een verfrissend drankje waarna we uiteraard een heerlijke douche nemen. De temperatuur is de laatste dagen geleidelijk gestegen en het stappen in de namiddagzon wordt af en toe vermoeiend. De uitbaters van de chambre-d’hôtes – een koppel vijftigers – zijn eenvoudige mensen die duidelijk van aanpakken weten: ze verhuren ezels, kweken bijen, oogsten safraan en uiteraard alle mogelijke groenten.

Le Mas Stevenson
‘s Avonds is de babbel aan tafel gezellig. Naast Robert, Serge en ikzelf zijn nog twee dames aangekomen: moeder en dochter (respectievelijk ongeveer 60 en 30 jaar oud), met hun hond. Ze wonen in de buurt van Alès en doen een tocht van een paar dagen. Via de dochter-met-tablet-pc verneem ik de uurregeling van de treinen van Alès naar Nîmes. Ik stel vast dat ik woensdagmorgen deze verplaatsing nog kan doen om tijdig in Nîmes aan te komen en daar de TGV te nemen. Daardoor kan ik vanuit Saint-Jean-du-Gard de GR nog vervolgen en in twee dagen tot Alès stappen. Deze kwestie hield me reeds een paar dagen bezig: de afstand is te lang om in één dag af te leggen en onderweg zijn er geen uitwijkmogelijkheden om openbaar vervoer te nemen. Meteen beslis ik om samen met Robert een hotelkamer te reserveren in Alès, hotel Durand, recht tegenover het station, zo vertellen ons de dames uit Alès. Morgenvroeg moet ik enkel nog een plaats reserveren in de gîte Le Mazel nabij Col d’Uglas.

Verder vertelt de patron nog één en ander over de familie van Château de Cauvel, de protestantse gemeenschap in het algemeen en de situatie in de Cévennes tijdens de Tweede Wereldoorlog. De streek zou voor de Duitsers strategisch van weinig belang geweest zijn wat een aantal verzetsstrijders toeliet zich hier schuil te houden.

En daarna: bonne nuit! 



Zondag 8 juni: Saint-Etienne-Vallée-Française – Saint-Jean-du-Gard: 14 km

De etappe van vandaag is kort, maar we zullen toch een behoorlijk hoogteverschil moeten overbruggen. Serge vertrekt iets vroeger dan wij want hij stapt na Saint-Jean-du-Gard meteen door tot Aigladines, en morgen naar Alès.

Na wat inkopen in het dorp, een drankje op een terras en een telefoontje voor de reservatie van mijn overnachting op Col d’Uglas vertrekken we.  Na een eerste klimmetje en afdaling als opwarmer (descendre pour mieux remonter) vatten we de klim aan naar Col de Saint-Pierre (van 240 m naar 695 m). Dit gaat hoofdzakelijk door een schaduwrijk bos, enkel op het einde wandelen we in de volle zon die reeds vrij onbarmhartig schijnt.




Precies om 12.00 u bereiken we de col, gelijktijdig met de ons ondertussen bekende aquarellisten. We nemen een eerste picknickpauze in de schaduw van een schuilhut: best aangenaam. Stevenson kwam hier ’s avonds aan alvorens nog af te dalen naar Saint-Jean-du-Gard waar hij zijn tocht met Modestine zou beëindigen. Hij schrijft:

“Modestine en ik aten een hapje op de top van Mont Saint-Pierre – het was onze laatste gezamenlijke maaltijd; ik op een berg stenen en zij stond naast me in het maanlicht heel beschaafd brood uit mijn hand te eten. Het arme beest at steviger op deze manier, want ze had een soort affectie voor mij opgevat die ik al gauw zou verraden. Het was een lange afdaling naar Saint-Jean-du-Gard en we kwamen niemand behalve een karrenman tegen, die alleen in de verte te zien was door de fonkeling van de maan op zijn gedoofde lantaarn”.

Col de Saint-Pierre: grens tussen Gard en Lozère

Uitzicht vanop Col de Saint-Pierre
We overschrijden hier de grens tussen de departementen Lozère en Gard. Het valt meer en meer op dat we in een duidelijk mediterraan gebied zijn aanbeland: niet alleen de temperatuur, maar ook de vegetatie verschilt met deze van een paar dagen geleden. De afdaling is af en toe steil en vereist enige concentratie. We stappen grotendeels door het bos, maar de stijgende temperatuur herinnert ons eraan dat we veel moeten drinken. 

Afdaling naar Saint-Jean-du-Gard

We naderen Saint-Jean-du-Gard
Eens in de vallei voert de GR ons gedurende een tweetal kilometer langs de asfaltweg, in volle zon, wat geen aangename ervaring is. We besluiten dan ook om toch nog een picknickpauze te nemen op een schaduwplekje. En daarna stappen we in marstempo verder naar Saint-Jean, gelukkig nog even langs een pad tussen het groen, langs de rivier. Tegen 16.00 u steken we de mooi Romaanse brug over en kunnen we ons neervleien op een heerlijk terras onder de platanen van de Place Carnot. Tijd voor een frisse pint!



Daarna gaan we op zoek naar onze chambre-d’hôtes Le Ruisseau-de-Rose die zich blijkt te bevinden aan de rand van het centrum. Het oude huis ziet er van buiten wat triest uit, maar de ruime prachtige tuin en de bloemen doen vermoeden dat het een goede plek is. Dit wordt bevestigd wanneer we worden ontvangen door de vriendelijke gastvrouw die ons naar onze kamer op het gelijkvloers brengt: heerlijk koel tussen de dikke muren, smaakvol en comfortabel ingericht met oude meubels die het karakter van het huis accentueren.

Le Ruisseau-de-Rose
Na een lekkere douche gaan we op verkenning in het stadje dat behoorlijk toeristisch is en een zeer zuiderse sfeer uitademt, maar waar verder toch niet veel te beleven valt. In de sfeer van een zomerse zondagnamiddag kan er best nog een frisse blonde Leffe bij, in afwachting van het avondmaal. In een eerste ruim en degelijk uitziend restaurant waar we binnengaan blijken alle tafels voor vanavond reeds gereserveerd, tot onze grote verbazing. Een tweede poging heeft meer succes: in de ongedwongen sfeer van La Treille genieten we van een lekkere maaltijd, gebaseerd op streekproducten. Hoeft het nog gezegd dat de nacht eveneens heerlijk is?

Maandag 9 juni: Saint-Jean-du-Gard – Col d’Uglas: 8 km

We nemen het typisch Frans ontbijt, luxueuze versie, bestaande uit fruitsap, brood met (zelfgemaakte) confituur (uitgebreide keuze) en yoghurt. Gastvrouw Virginie blijkt een gecultiveerde dame te zijn: ze heeft een roman geschreven en ze heeft een praktijk als therapeute, gevormd in de bio-energetica. Ze is benieuwd naar onze ervaringen tijdens het vervolg van onze tocht tot Alès. Dit traject wordt door niet zoveel randonneurs afgelegd als de eigenlijke Stevensonroute: de meesten stoppen in Saint-Jean-du-Gard zoals ook Stevenson heeft gedaan; het pad was en is niet geschikt voor ezels. Wij noemen onszelf geëvolueerde ezels en zullen het er dus wel op wagen. Ik beloof een e-mail te sturen aan Virginie met onze ervaringen.

We vertrekken om 8.30 u, met de bedoeling voor de grootste hitte zeker Col d’Uglas te bereiken. We klimmen langs een rustig asfaltweggetje, met eeuwenoude huizen en muurtjes die de terrassen vormden voor de landbouw. Maar uiteraard was deze eerste klim slechts een oefening en na een uur dalen we terug af naar Le Plan, een camping aan de Gardon… met aantrekkelijk terras. 




Gardon, bij Le Plan

Na een korte pauze vatten we opnieuw de klim aan. Nu gaat het, in één beweging, van 164 m naar ongeveer 500 m, even voor de col. Aanvankelijk klauteren we langs een steil bospad, daarna gaat het iets geleidelijker, met op het einde toch nog een venijnige passage. Wanneer we langs een brede weg wandelen is het uitzicht weids. We passeren ook het prachtige oude dorpje Audibert waar de tijd echt lijkt stil te staan. Een oude man in het dorp, vroeger herder, vertelt dat de GR 67 (die hier de GR 70 kruist) het tracé van de vroegere transhumance volgt, richting Aubrac.






Rond 12.00 u bereiken we reeds onze bestemming voor vandaag: gîte Le Mazel, even voor Col d’Uglas. Deze is gevestigd in een oude mas met mooi uitzicht op de omliggende valleien en hellingen. De uitbaatster Brigitte verwelkomt ons, maar zij vertrekt voor een paar dagen; Corinne en haar vriend Christophe zullen samen met David (zoon van Brigitte) de permanentie waarnemen. Robert en ik zijn vandaag de enige gasten. Na een fris pintje en verkwikkende douche nemen we de tijd voor de lunch, met wijntje. De rest van de namiddag is vakantie: siësta, een wasje doen, het huis verkennen, dagboek bijwerken en foto’s maken.

Gîte Le Mazel
In de gevels van het huis vinden we inscripties van 1842 en 1793. Er is ook een grote bakoven. Binnen zijn verschillende ruimtes met telkens meerdere bedden. Aan de muren hangt een reeks prachtige foto’s uit Arizona. Brigitte is blijkbaar een wereldreiziger en de sporen daarvan zijn ook te vinden in de grote hoeveelheid reisgidsen in de boekenkast.







’s Avonds eten en babbelen we gezellig op het terras tot de heldere maan en de sterren ons vertellen dat het tijd is om te gaan slapen.

Dinsdag 10 juni:  Col d’Uglas – Alès: 18 km

Het zal vandaag terug een warme dag worden, dus proberen we niet te laat te vertrekken. Maar het is toch al 8.20 u wanneer we via een steil paadje in het bos de brede piste bereiken waar de GR 70 en GR 44 samenlopen. 



In een eerste fase klimmen we nog tot 670 m. Daarna gaat het voortdurend op en neer, meestal langs een smal pad door het dichtbegroeide bos. Het pad vereist voortdurende oplettendheid en voorzichtigheid: nu eens dalen we af over losse rollende stenen, dan weer klimmen we over grote rotsblokken waarbij het gebruik van de handen meermaals nodig is om voldoende houvast te vinden. Het pad is niet echt gevaarlijk, maar valpartijen met de nodige gevolgen zijn hier niet uitgesloten, zeker bij nat weer. Van dit laatste hebben we nu gelukkig geen last, maar de hitte begint vanaf het middaguur wel te wegen. Om bijkomende moeilijke passages te vermijden nemen we vanaf Mayelle een variante langs een brede bosweg. De afstand is iets langer, maar de afdaling verloopt geleidelijker. 







Alès in zicht...
We stappen door gemengd bos met vooral eiken, kastanje- en dennenbomen. Deze laatste zijn vooral sinds het begin van de 20e eeuw aangeplant, maar momenteel wordt geprobeerd om zoveel mogelijk diversiteit te bevorderen in het bos. Voor we de stad Alès binnenlopen komen we nog langs de oude mijnsite (vroeger een open groeve met ijzer- en zinkerts), waarvan we nu hoofdzakelijk nog een terril kunnen zien. De laatste twee kilometer leiden ons via het verhard stedelijk wegdek naar het station van Alès waar we om 16.00 u neerstrijken op een terras, moe door de warmte, maar blij met de behouden aankomst.  

Getuige van de vroegere mijnbouw



Na onze installatie in het hotel Durand tegenover het station gaan we treintickets kopen voor de terugreis. Daar  vernemen we dat er morgen een treinstaking is aangekondigd, maar er is wel een minimale dienst verzekerd. Ik kan om 8.07 u een bus nemen waarmee ik tijdig in Nîmes kan aankomen waar ik om 9.52 u de TGV moet nemen naar Parijs en dan de TGV naar Brussel; hiervoor heb ik reeds mijn tickets. Robert wacht echter een hele expeditie naar Le Puy-en-Velay waar zijn wagen staat. We laten hierdoor de avond niet verpesten, gaan lekker eten en nemen de tijd voor een uitgebreide evaluatie van onze tocht. 

Bij onze terugkeer in het hotel treffen we tot onze verrassing Françoise (met de enkelkwetsuur) en haar vriend aan. Onze babbel levert, naast der nodige uitwisseling van de laatste nieuwtjes, voor Robert ook een interessant alternatief op voor zijn terugreis: hij zou zich met La Malle Postale naar Le Puy kunnen laten brengen. Deze organisatie zorgt immers voor bagage- en personenvervoer tussen de etappeplaatsen op de Stevensonroute, tegen een billijke prijs. Elke dag rijdt het minibusje dus ook van de eindplaats Alès naar de startplaats Le Puy. Rekenend op een goed gesternte voor morgen kruipen we in bed, het alarmsignaal van de GSM op scherp.

Woensdag 11 juni: Alès – Gent

Na het ontbijt op de zonnige binnenkoer van het hotel nemen Robert en ik afscheid; we zullen uiteraard contact houden om eventueel verdere plannen te smeden.

Terwijl ik op de bus wacht komt Robert nog langs: hij heeft vervoer met La Malle Postale kunnen regelen en de SNCF betaalt zelfs zijn treinticket terug. Ik kom met een lichte vertraging aan in Nîmes, maar ben nog goed op tijd voor mijn TGV; idem in Parijs waar ik ook de transfer van Gare de Lyon naar Gare du Nord moet maken. En om 16.30 u stap ik van de trein in Gent… 





Nabeschouwingen en praktische informatie

De Stevensonroute is zeker een aanrader voor wie houdt van rustige natuur en weidse landschappen, dunbevolkte streken en oude dorpjes. Het traject loopt hoofdzakelijk over onverharde paden, maar gebruikt af en toe ook rustige asfaltwegen. Het reliëf zorgt voor de nodige afwisseling: elke dag wordt er meermaals geklommen en gedaald en gecumuleerde positieve hoogteverschillen van 700 meter zijn geen uitzondering. Voor de planning van de etappes moet je hiermee dus wel rekening houden; de staptijden aangegeven in de topogids zijn vrij realistisch. 

Het traject bevat geen technisch moeilijke passages, behalve op een paar plaatsen tussen Saint-Jean-du-Gard en Alès.

Men ontmoet behoorlijk wat andere wandelaars op de route, maar het aantal is niet storend. De overnachtingsmogelijkheden (gîtes, chambres-d'hôtes en hotelletjes)  waren in deze periode net voldoende, maar in het hoogseizoen is het wellicht noodzakelijk om geruime tijd op voorhand te reserveren. Daarnaast zijn er ook campings.  

De route is duidelijk bewegwijzerd en goed beschreven in de topogids "GR 70 - Le Chemin de Stevenson". De daarin afgedrukte kaarten volstaan zeker om het pad te volgen; om de hoogteverschillen correct in te schatten moet men deze kaarten wel nauwgezet bestuderen. De topogids verschaft, naast alle nodige praktische informatie, ook heel wat historische en culturele achtergrond, inclusief over de ervaringen van Stevenson. De lectuur van het boek van Stevenson zelf is aangenaam, zowel voor als na de tocht, maar de eigen beleving van het stappen blijft natuurlijk prioritair: het is geen wandeling langs toeristische bezienswaardigheden! 


1 opmerking:

Op stap op zoek naar natuur en cultuur zei

Dag Johan,
Na het lezen van je reisverslag kwamen bij mij leuke herinneringen naar boven. Ik heb de route gestapt in september en denk dat het mooier is in de lente. Ik heb wel het geluk gehad om in de zon op de top van de Mont Lozère te staan.
Groeten,
Ivan